Deze week ontmoette ik Madeleine. Ze heeft in haar verleden meerdere psychoses gehad. In ons gesprek vertelt ze mij daar beeldende verhalen over. Bijna onwerkelijk. De verhalen die ze vertelt kan ik niet plakken op de vrouw die voor mij zit. Onbewust en onbedwingbaar zoek ik met mijn ogen naar een verklaring voor haar verleden van psychiatrie. Kan ik iets zien? Ze is ongelooflijk lief, vrolijk en openhartig. Achteraf confronteer ik mijzelf met het feit dat ik iets zocht, dit zegt waarschijnlijk meer over mij dan over Madeleine.
Waarom zou ik er een zichtbare verklaring moeten zijn? En waarom zoek ik dit überhaupt? Is het mijn onbedwingbare drang om alles te begrijpen? Kan ik beter contact met haar maken als ik haar beter snap? Ze legt haar hand op mijn arm en knijpt er in. Een prettig gevoel, warm, maar het maakt me ook onzeker. Zal ik mijn hand op haar hand leggen? Vraagt haar hand om een fysiek contact van mij uit naar haar? Is haar handeling een vraag? Ben ik te stijf als ik niks doe? Waarom al die vragen? Waarom maak ik het mezelf zo moeilijk? Die hand mag toch gewoon die hand zijn? Contact en verder niks.
'Ze legt haar hand op mijn arm en knijpt er in. Een prettig gevoel, warm, maar het maakt me ook onzeker.'
Gedurende het hele gesprek dwaalt mijn blik af naar een foto van een meisje voor het raam. Een dromerige blik die mij aankijkt. Er zit iets triests in haar ogen. De gang van een school achter haar brengt een herinnering terug van hormonale en moeilijke emoties die door mijn lijf gillen terwijl ik een enorme boekentas mee draag. Is dat de triestheid in de ogen van het meisje? Of zijn het mijn gedachtes die ik op haar plak? Op dat moment besef ik dat wanneer iemand je aankijkt, dat een vraag is naar contact. Die blik is dus altijd een vraag. Daarom is een blik zo moeilijk. Want hij vraagt om een antwoord en jouw antwoord op die vraag heeft duizenden vormen. Wat als ik het verkeerde antwoord geef? Wat als ik faal? Waar ben ik dan?