‘Het zou zoveel beter voor mij zijn als ik gek was. Een mens moet toch iets zijn. Als je gek bent ben je wat. Als je gek bent ben je gek.’ Keefman – Jan Arendsen.
Afgelopen woensdag stond ik naast Toon Walravens in het theater. Van te voren weet je nooit helemaal hoe iemand reageert op theaterlicht en 80 man die naar je kijken. Maar Toon leek als een vis in het water. Hij had een prachtig pak aan. Zijn witte blouse stond nonchalant open en op de avond viel mij de glinstering van een kettinkje op. Wat zou er aan dat kettinkje hangen? Zou het een kruis kunnen zijn? Op een bepaald moment zag ik in Toon even een dominee. Een bijzonder ruimdenkende dominee. Wiens ogen wellicht sterker glinsteren dan zijn ketting. Zwierend tussen het publiek, de jeugd aanmoedigend, Carla begeleidend naar de microfoon, het publiek toesprekend. Hij laat ons Vincent horen, over Vincent van Gogh, gezongen door Tom:
‘Een man als jij kan in een wereld vol van onbegrip, onmogelijk bestaan.’
Toon heeft een verhaal. En Toon heeft ook iets te vertellen. Kijk naar iemand, luister naar iemand. Zet je ego aan de kant. Want die heb jij, die heb ik, die hebben we allemaal. En op deze avond glunderde het ego van Toon ook even. Maar dat mag! Je ego moet je strelen zolang je die maar niet tussen jou en de ander zet en daarmee het contact verbreekt. Hij weet dat, hij kan dat zeggen, hij is ervaringsdeskundige.
Hij laat ons kennismaken met Marie Louise, bestuurder van de GGZE:
‘De buitenwereld vraagt je het perfect te doen, als bestuurder van de GGZE. Dat kan niet altijd. En dat raakt me.’
Halverwege de avond staat een man op, ‘mag ik een gedicht voordragen?’ Toon wijst naar mij. Een kleine kortsluiting. Moet ik de regie dermate uit handen geven? Wat als hij de sfeer verandert, wat als het gedicht een kwartier duurt, kan ik hem dan nog onderbreken? Duizenden gedachten doorspoelen mijn hoofd in drie seconden. Maar dit niet toelaten is het allerdomste wat ik kan doen. Dit is de mens, dit is het werkelijke leven, ongeregisseerd, onverwacht en soms ook verstorend. Maar het was alles behalve verstorend. De man vertelde ons iets prachtigs over gezien ofwel niet gezien worden. Enkele jongeren in de zaal zijn in de war, hoort dit er nu bij, of niet? Ik vraag mij af of dat er toe doet. Na het gedicht kijk ik naar Toon, Toon kijkt naar mij. Wij zien beide ontroering in elkaars ogen. Want hier gaat het om. Samen zijn, elkaar zien en gezien worden! We zijn mens. We zijn gewoon. En volgens René lummelen we allemaal maar wat aan en moeten we dat koesteren.